Mensen haten stank en ze hebben groot gelijk. Het kan een frisse dag vergallen en van een zoet moment een zure herinnering maken. Dus grijpen we in. Wij hebben controle over onze reukorganen. Als we iets niet willen ruiken, dan zullen we het niet ruiken.
We denken dat we sluw zijn en maken luchtverfrissers ter verdoezeling. Verstuivers en verstikkers, fluoblokjes en giftige snoepjes. Met alle aroma’s die we liefkozen uit de plantenwereld. Citrus, rozengeur, maneschijn en lavendel. Voorál lavendel. Groeiend op wijdse velden in een Zuid-Frans provinciedorp met zanderige bodem, die opwaait en tussen je tenen dwarrelt wanneer je dromend een rustieke wijngaard binnenslentert, je baguette en een stukje brie in de aanslag.
Diezelfde lavendel stoppen we in ons toilet.
En dat is tragisch. Want heeft er iemand al gemerkt dat luchtverfrissers met lavendel onze toiletten eigenlijk niet naar lavendel doen ruiken, maar naar een kwalijke mengeling ván lavendel en toilet? Dat maakt deze zintuigbom nog schadelijker! Zo wordt het kleinste kamertje beneveld in een monsterlijke entiteit van stank, die de herinnering aan lavendel op menig veldwandeling voor altijd bederft. Voor al-tijd. Een kwalijk odeur dat je lucht – die tenslotte dient om in te ademen – niet alleen afstotelijk maakt, maar ook doet stokken in je keel en neus.
Leg je erbij neer: waar rook is, is vuur en waar mens is, is stank. Dus zet een raam open. Openlucht ruikt lekker. En is gratis.
Maar laat lavendel erbuiten!