Angsten zijn als religies. Het lijkt allemaal wel gegrond, maar diep in je hart weet je dat het geen steek houdt. En hoe irrationeler ze zijn, hoe meer je erdoor gefascineerd raakt. Je zou denken dat angsten overblijfsels zijn van ons overlevingsinstinct als oermens. Dat ze bestonden om ons te redden van opkomend gevaar. Zoals de angst voor een tijger. Of bliksem.
Maar de mens heeft vandaag andere angsten, die uiteenlopender zijn en vooral nuttelozer. Angst om je tussen mensen te begeven. Angst voor haaruitval. De panische en ironische angst voor een paniekaanval. Angst voor bejaarden. Komkommers. Sommige angsten beheersen je hele leven als je niet naar de groenteboer durft.
Toch kan er geen enkele tippen aan de angsten die je als kind had. Dat waren Angsten. Ik koester ze, en kan me nog zo voor de geest halen hoe het zweet me uitbrak wanneer ik een spin zag, of op het moment dat ik besefte dat doodgaan onvermijdelijk was. Dat valt nog wel evolutionair te verklaren. Maar nu ik een volwassen persoon ben, of dat toch graag van mezelf denk, vraag ik me af wat de oorzaak zou kunnen zijn van mijn overige kinderangsten zoals:
1. (Blauwe) verf
Verf maakte me nerveus, want het transformeerde alles in een gemaskerde boosdoener. Ik was bang van rood, geel en blauw. Vooral blauw. Glanzend blauw. Het was een gemene kleur, een onnatuurlijke kleur. Het hoorde niet thuis in mijn warme-kleuren-wereld. Ik was het enige kind dat begreep dat Gargamel het échte slachtoffer was. Ik heb nooit geluisterd naar de elpee van Blue Man Group die ik tot mijn afgrijzen ontdekt had, omdat ik dacht dat ze wel moesten klinken als de duivel.
Zo ver zat ik er toch niet naast.
Apathisch dwaalde ik rond in moderne musea waar mijn ouders me plichtbewust mee naartoe hadden gesjouwd. Nog meer dan van blauw, was ik bang van goud en zilver. Telkens mijn bomma de gouden spuitbus bovenhaalde met Kerstmis, kon je me met de dennennaalden bijeenvegen. Eenmaal toonde ze me haar duim die per ongeluk mee met een dennenappel goud was gekleurd. Die fout heeft ze nooit meer gemaakt.
2. Modder
Wanneer ik kinderen in een park bezig zie, kan ik afleiden dat ze van smerigheid en modder houden. Leuk voor ze. Maar ik was anders. Ik maakte me niet graag vuil en raakte zelfs in paniek wanneer ik slijk zag, lichte of donkere. Zou dat slijk mijn persoontje aanraken, kreeg ik op slag een identiteitscrisis. Dan was ik vies. Dan had ik plots die walgelijke textuur. Ik. Hanne. Moi.
Wel hallo, zes jaar therapie.
Een bepaalde videoclip speelde sterk in op mijn modderfobie, alsof ze het wisten: ‘You’re in the army now’ van Status Quo, die de opleiding van soldaten toonde. Ik vond het aanvankelijk een prachtig nummer (ik was maar een kind en het waren de jaren’80), maar de beelden van uitgeputte soldaten die ploeterden en op het einde zelfs stierven in de modder, waren ongewenste ingrediënten voor mijn nachtmerries en dagdromen. Ik sloot dan mijn ogen en vroeg mijn broer me te verwittigen wanneer het voorbij was. Hij LOOG.
3. In de goot belanden (letterlijk)
Toen we op mijn elfde van Duitsland naar België verhuisden, stelde ik opgelucht vast dat de goten hier roosters hebben. Goten in Duitsland zijn open valstrikken aan de kant van de weg. Niet heel erg groot. Wel groot genoeg om, laat ons zeggen, kinderbenen op te schrokken.
OMNOMNOMNOM.
Donkere krochten om je speelgoed en misschien wel je voeten in te verliezen. Ik speelde vrolijk met mijn vriendjes in de straat (wordt dat nog gedaan?), maar ik was me eeuwig bewust van wat er in mijn ooghoeken loerde: de hongerige mond van de riolering.
4. Clowns
Misschien stamde mijn angst voor goten wel uit de film ‘It’, die mijn kindertijd als geen ander fenomeen gecorrumpeerd heeft. Deze film – gebaseerd op een boek van die smeerlap Stephen King – gaat over een monster uit de riool, dat kinderen opeet door zich te vermommen als hun grootste angsten. Zoals een weerwolf, een mummie of een clown met scherpe tanden en nagels. Weerwolven en mummies heb ik altijd lachwekkend gevonden, maar het zicht van een clown veegde vanaf dan ironisch genoeg de glimlach van mijn gezicht.
“Kinderen geven smaak aan mijn leven. Als je begrijpt wat ik bedoel.”
Ik kon natuurlijk niet weten dat het maar een B-film was, duidelijk kitscherige trucages ten spijt. Ik zag enkel een kwaaie clown. Hoe groter zijn pompons, hoe groter mijn zweetporiën. Nachtenlang zat hij onder mijn bed verscholen, in de voortuin te jongleren of in mijn kast te giechelen. Posters van circussen verschenen langs de baan als plotse dreigementen, net als ik hem even vergeten was.
Goed. De titel van dit hele schrijven blijkt een leugen. Want nu ik het opnieuw bekijk, ben ik nog steeds bang voor dat alles. Ik kan bijna niet toegeven hoe zeer de vier bovenstaande foto’s me storen. Tijgers, olifanten, geweren en bliksemschichten doen me daarentegen niets. De menselijke evolutie heeft me een loer gedraaid.