Daar staat hij te glanzen, de eeuwige champieter kwiet. Grondig gedoucht en gladgeschoren, geurend naar ingekookt testosteron en speurend naar die knappe nieuwe receptioniste. Hij wacht tot ze genoeg wijn gedronken heeft. Dan zal hij haar toevallig tegen het lijf lopen en vragen hoe het haar hier bevalt. En haar op het hart drukken dat als er iets is, ze altijd met hem kan komen praten, want “ik heb zelf ook al serieus wat meegemaakt hier.”
Zoals toen de nieuwe accountant was gaan klagen over zijn goedbedoelde sms’jes. Werkelijk niet te geloven hoe koud sommige vrouwen kunnen zijn.
Maar voorlopig is hij bij de IT mensen gaan staan, om te babbelen over de beveiliging van het internet op het werk, en of ze echt kunnen nagaan wie welke sites bezoekt. En of zo’n dingen gemeld worden bij managers – of echtgenotes.
Hij zou liever met die managers klinken. Maar ze worden stil als hij erbij komt staan. Buiten die ene die hem altijd vraagt aan de hoeveelste pint hij al zit. Dan lacht hij schaapachtig, want hij heeft er nog niet genoeg op om een gevat antwoord te geven. Terug naar de IT mensen, die oordelen tenminste in stilte.
Het wordt later en de nieuwe receptioniste heeft vriendinnen gemaakt. Ze gieren het uit en geven elkaar speelse duwtjes, vrouwen ondereen. Onweerstaanbaar voor een champieter kwiet. Hij vindt een opening in hun pleziercirkel en lacht meteen mee. “Amai dat is hier precies dikken ambiance bij de vrouwtjes!” benadrukt hij. Hun blikken vermijden zijn bezweet gezicht en vinden een uitweg in elkaars ogen.
Wanneer één van ‘de vrouwtjes’ vertrekt, ziet hij zijn kans schoon. Hij geeft haar een plakkerige zoen op de mondhoek terwijl hij haar, met zijn hand op haar zij, naar zich toetrekt. Met zijn andere hand neemt hij haar nek vast. Een eenzijdig romantisch moment. Die handeling zal zich bij elke vrouw herhalen, buiten die accountant. En bij elke man, buiten de managers. Met elk ‘glaasje’ stijgt zijn nood aan geknuffel, zeker met mensen die het dulden.
Hij blijft tot het einde, met als enige een das rond zijn hoofd, en gaat daarna naar ‘die van ons’. Maar zoals hij berekend had, komt hij eerst nog de receptioniste tegen op de parking. “Héééé! Ik heb van u nog geen knuffel gekregen, stoute madam!” waarop ze haar sleutels zoekt in haar handtas. Met open armen wankelt hij naar haar toe om haar met handtas en al te omhelzen. Zijn natte lippen mompelen op haar nek “Ge weet het hé. Bij mij kunt ge altijd terecht. Ge weet het.”
Ze weet het inderdaad: het is niet omdat je geen vlieg kwaad doet, je geen kleverig web kan spannen.