Bestuurders hebben het niet makkelijk. Niet alleen moeten ze rijden met een onfeilbare wagen waarvan ze allerhande schermpjes in’t oog moeten houden, ze moeten dus ook letten op die baan. Op andere mobilisten, die al dan niet hun pinkers gebruiken. Op verdwaalde of afgeleide voetgangers. Spelende kinderen. Fietsers. Dozen! Vogels die even verpozen tussen verkeerslijnen. En bestuurders willen helemaal niks raken. Dat is hun voornaamste doel, zou ik zelfs durven stellen.
Voor iemand die zijn weg goed kent, is dat doel haalbaar. Wie hem kwijt is of nooit gehad heeft, heeft het min of meer vlaggen.
Want als je echt aangewezen bent op de duiding van een verkeersbord, ben je morgen nog niet thuis. Grote en kleine cirkels met cijfers, zeshoeken, rechthoeken in felle kleuren schieten schijnbaar willekeurig uit de grond. Op die grond staan af en toe witte ‘haaientanden’, dambordpatronen of parallelle strepen die ook allemaal iets betekenen. En soms de borden tegenspreken. Die elkaar ook soms tegenspreken. Dat doen verkeerslichten ook wel eens. Een tragisch landschap van lijnen, pijlen, cirkels en hoeken die elkaar bevestigen, herhalen of ontkennen. Door de overheid gesponsorde vervuiling – maar o wee als we graffiti zien! Flitspalen staan er handig tussenin – algemene verwarring mag wel wat geld opleveren.
Soms zijn er wegenwerken. Soms beginnen of eindigen busstroken in het midden van een straat. Soms komt een verkeersagent zich moeien. Met of zonder fluitje. Dan is het file maar mag je de borden en verkeerslichten negeren, al schreeuwen die je “STOP” toe.
Je ziet de voetgangers niet meer. Je ziet verdomme de weg niet meer. Je weet al niet meer waar je heenging. Of waar je vandaan kwam. Het verkeer in België drijft je in een enkele richting: innerlijke chaos. Die je tot in je slaap beroert. Tot je wakker schiet uit je geometrische nachtmerrie, schreeuwend in de nacht: “IK BLIJF GEWOON THUIS!”